Laurentius was diaken in de tijd van keizer Valerianus I (3e eeuw). In het jaar 258 wordt hij gevangen genomen omdat hij samen met de paus en een aantal andere diakens bij een mis had geassisteerd, hetgeen door de keizer verboden was. Laurentius wordt gevangengenomen, maar niet meteen ter dood gebracht. Keizer Valerianus eist van hem dat hij eerst alle rijkdommen van de Kerk aan hem overhandigt. Omdat de keizer weet dat Laurentius als diaken weldoende is rondgegaan tussen de arme christenen, concludeert hij daaruit dat Laurentius veel geld en goederen tot zijn beschikking moet hebben.
Als Laurentius verlof vraagt om het gevraagde op te halen, besteedt hij zijn tijd nuttig door alles wat er is aan de armen uit te delen. Als hij met lege handen, maar met een grote groep arme mensen terugkeert bij zijn rechters verklaart hij, wijzend op de stoet van mensen: “Zie daar de schatten van de Kerk.” Omdat ze hem niet geloven, wordt hij gegeseld en later geroosterd boven een vuur. Mogelijk is hij tijdens deze foltering gestorven, maar waarschijnlijker is het dat hij tenslotte onthoofd is.